Financieel GezondHondenKwaliteit van bestuurVragen

Vragen – Afschaffen Hondenbelasting

 SCHRIFTELIJKE VRAGEN AAN HET COLLEGE

Ex. artikel 43 Reglement van orde van de raad 2013

Nummer:  2013

Datum:  11 maart 2013

Aan de voorzitter van de gemeenteraad.

Steller vragen: BPA

Veilig Amersfoort ( www.veiligamersfoort.nl )

Aan:  B&W van Amersfoort, ter attentie van de burgemeester, de heer L.M.M. Bolsius

Geachte heer L.M.M. Bolsius,

Op grond van het reglement van orde van de gemeenteraad van Amersfoort, wil de BPA graag de volgende vragen aan het College van B&W stellen.

Onderwerp:  Stoppen met de Hondenbelasting in Amersfoort

Inleiding:

Al sinds de middeleeuwen wordt hondenbelasting geheven. Het werd ingevoerd om de overlast van met name van zwerfhonden te beperken en om de verspreiding van hondsdolheid tegen te gaan. Daarnaast zag de overheid er in de tijd dat de hondenkar als transportmiddel werd gebruikt, een middel in om transportbelasting te kunnen heffen.

Tegenwoordig, begin 21e eeuw, wordt er dikwijls van uitgegaan dat de heffing van hondenbelasting is gerechtvaardigd teneinde de overlast van hondenpoep terug te dringen, vanuit het beginsel “de vervuiler betaalt”. Er bestaat echter geen direct verband tussen de heffing en de kosten die een gemeente maakt om overlast tegen te gaan, zie hieronder bij ‘Tegenprestatie’.

Waarom alleen hondenbelasting?

Een veelgehoorde vraag is waarom er geen kattenbelasting wordt geheven, of voor andere huisdieren, bijvoorbeeld exotische of zeldzame dieren zodat het houden daarvan wordt ontmoedigd. Dit is omdat de Gemeentewet in art. 226 lid 1 alleen een belasting op honden expliciet noemt. Gemeenten mogen niet zonder wettelijke grondslag een belasting op andere dieren heffen.

De volgende vraag is dan waarom geen andere dieren in art. 226 zijn opgenomen: dit is omdat de controle op het houden van andere dieren vaak lastig is en/of omdat andere dieren minder vaak worden gehouden dan honden. De kosten van het innen en controleren van de belasting kunnen dan hoger worden dan de opbrengst. Deze zogenaamde perceptiekosten zijn ook bij de hondenbelasting al vrij hoog, en sommige gemeenten heffen deze belasting daarom niet

Tegenprestatie door de gemeente:

De hondenbelasting is geen zogenaamde bestemmingsheffing. De inkomsten uit hondenbelasting vloeien naar de algemene middelen; de gemeente kan deze middelen naar eigen inzicht gebruiken. Tegenover de betaling van de hondenbelasting hoeft de gemeente dus geen rechtstreekse, aanwijsbare tegenprestatie te leveren, zoals (bijvoorbeeld) het ter beschikking stellen van plastic zakjes om hondenpoep op te ruimen. Voor het maatschappelijk draagvlak van de belasting is het evenwel raadzaam voor gemeenten om wèl een zichtbaar ‘hondenbeleid’ te voeren.

In 2013 heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch echter geoordeeld dat een gemeente die de hondenbelasting alleen maar heft ten behoeve van de algemene middelen het gelijkheidsbeginsel uit artikel 1 van de Grondwet schendt.  In het arrest stelt het Hof als voorwaarde voor de heffing van hondenbelasting dat een gemeente alleen hondenbelasting mag heffen “indien de kosten die het hondenbezit voor de gemeente meebrengt van wezenlijke betekenis zijn voor het heffen van de hondenbelasting, en de hoogte van de belasting mede is afgestemd op die kosten”. Aangezien die relatie in veel gemeenten niet bestaat, wordt deze uitspraak gezien als revolutionair.

Verschillende lokale partijen hebben zelfs burgers opgeroepen om massaal bezwaar aan te tekenen tegen de aanslag hondenbelasting voor 2013.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) lijkt voorlopig te hopen dat de Hoge Raad het oordeel van het Hof zal vernietigen en adviseert gemeenten om bezwaren aan te houden tot de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Hoewel enkele gemeenten in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad de inning van de hondenbelasting hebben opgeschort, lijken de meeste gemeenten in lijn met de reactie van de VNG vooralsnog niets te veranderen.

UITSPRAAK RECHTER / verslag rechtbank:

4.14. Het Hof is van oordeel, dat ook in het geval een gemeente de hondenbelasting heft ter verkrijging van algemene middelen, er een objectieve en redelijke grond bestaat voor het onderscheid tussen hondenbezitters en niet-hondenbezitters, indien de kosten die het hondenbezit voor de gemeente meebrengt van wezenlijke betekenis zijn voor het heffen van de hondenbelasting, en de hoogte van de belasting mede is afgestemd op die kosten zonder dat de gehele opbrengst van de hondenbelasting behoeft te strekken tot delging van de door de gemeente te maken kosten uit hoofde van het hondenbezit.

Nu de Heffingsambtenaar echter heeft verklaard, dat de hondenbelasting, zoals neergelegd in de Verordening, is gericht op het verkrijgen van algemene middelen voor de gemeente en dat de kosten verbonden aan het hondenbezit niet van wezenlijke betekenis zijn geweest voor het invoeren van die belasting, ziet het Hof geen objectieve en redelijke grond om deze belasting alleen van hondenbezitters te heffen.

Het Hof is van oordeel dat het in artikel 1 van de Grondwet verankerde gelijkheidsbeginsel in dit geval is geschonden, en dat op grond daarvan aan de Verordening verbindende kracht moet worden ontzegd. De op die Verordening gegronde aanslag hondenbelasting moet worden vernietigd.
Het beroep is in zoverre gegrond.

Op 24 januari 2013 deed het gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitspraak in een zaak, die een belanghebbende had aangespannen tegen de hondenbelasting.
Het hof ontzegt aan de gemeentelijke verordening inzake de hondenbelasting verbindende kracht.

Algemene belasting
De heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen had verklaard dat de opbrengst van de hondenbelasting naar de algemene middelen gaat. Ook hadden kosten, die verbonden kunnen zijn aan hondenbezit, geen wezenlijke rol gespeeld bij het invoeren van de hondenbelasting, De belasting was ingevoerd, omdat de gemeentewet die mogelijkheid biedt, aldus de ambtenaar.

Gelijkheidsbeginsel
Onze grondwet begint met het gelijkheidsbeginsel. De plaats, zo vooraan in deze “moeder van alle wetten” maakt duidelijk hoe belangrijk we dit vinden.
De eerste zin van artikel 1 luidt: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.”

Als ik zou schrijven dat iedereen met rood haar belasting moet betalen en mensen met een andere haarkleur niet, dan zou dat verontwaardigde reacties oproepen. “Discriminatie!” zou er vast worden geroepen. Bij de hondenbelasting in Sittard-Geleen is precies die situatie van toepassing. Want de gemeente heft algemene belasting onder de noemer hondenbelasting. Anders gezegd: als de gemeente algemene belasting wil heffen, moet men die belasting bij iedereen heffen en niet alleen bij hondenbezitters.

Het gerechtshof heeft de ongelijkheid, die de gemeente heeft gecreëerd, nu van de hand gewezen.

Bestemmingsheffing
Er zijn feitelijk twee soorten belastingen. Er zijn algemene belastingen, zoals de onroerende zaak belasting en zogeheten bestemmingsheffingen. Een voorbeeld van een bestemmingsheffing is rioolheffing. Bij een bestemmingsheffing moeten alle inkomsten worden besteed aan de betreffende bestemming, zoals in dit voorbeeld de riolering.

Als er bijvoorbeeld voorzieningen voor honden zouden worden aangelegd en de betreffende kosten via de hondenbelasting bij de hondenbezitters “in rekening” worden gebracht, dan worden de kosten gelegd bij degenen, die deze kosten veroorzaken. In dit geval is er een geldige reden voor het verschil in belasting tussen burgers met of zonder hond.

Belasting moet zijn afgestemd op betreffende doel
Het gerechtshof oordeelt (zie nr. 4.14 van de uitspraak) dat de kosten die het hondenbezit voor de gemeente meebrengt, van wezenlijke betekenis moeten zijn voor het heffen van de hondenbelasting. Ook behoort de hoogte van de belasting in belangrijke mate te zijn afgestemd op de kosten voor de gemeente, aldus het hof.

Met andere woorden: om het gelijkheidsbeginsel niet te schenden, moet de belasting in hoofdzaak zijn gericht op de kosten van hondenbezit. Als het doel (vooral) algemene belasting betreft, is dat strijdig met artikel 1 Grondwet. Men zou ook kunnen zeggen dat hondenbelasting het karakter van een bestemmingsheffing behoort te hebben.

STANDPUNTEN:

De BPA is principieel tegen belasting heffen tbv algemene middelen zonder tegenprestatie (die geld ook voor parkeerbelasting etc. BPA is principieel tegen het eenzijdig (lees discrimineren) van een groep burgers. De eenzijdige van oorsprong bevolkings-beschermende maatregel / belastingmaatregel stamt vanuit de middeleeuwen en is niet meer van deze tijd

Hondenbezitters kunnen worden aangewezen om de poep te verwijderen als dit op de stoep of straat ligt. Scheelt weer in het ambtelijk apparaat. Hondenbezit bevorderd de sociale cohesie en de buurtomgang, beweging voor baas en hond (zeker voor de ouderen) Hondenbezit heeft een positieve invloed op het psychisch welbevinden.

Bovenstaande levert voor de BPA de volgende vragen op:

1.     Sinds wanneer Is het College van bovenstaande rechterlijke uitspraak op de hoogte?

2.     Erkent het College de achterhaalde belastingheffing, ook voor Amersfoort?

3.     Erkent het College dat door de rechtsongelijk de gemeente tegen een gerechtelijke uitspraak ingaat?

4.     Per wanneer gaat het College deze gerechtelijke uitspraak gestalte doen geven?

5.     Hoeveel hondenbezitters hebben we in de gemeente Amersfoort?

6.     Hoeveel vloeit er in Amersfoort naar de algemene middelen?

7.     Hoeveel ambtenaren in Amersfoort zijn betrokken met het factureren, innen, controleren en is dit in verhouding met de opbrengsten?

8.     Bij niet betalen door onvermogen en/of andere redenen, hoeveel geld , tijd en ambtenaren worden er besteed aan incassokosten

In afwachting van uw beantwoording,

namens de fractie van de Burger Partij Amersfoort (BPA)

Hans van Wegen